Valide CSS!

Jaap Hoogenboom - Reünisten Vereniging Vuurleidingsmonteurs, Wapenelektronicamonteurs en Wapentechnische-Dienst Electrotechniek der KM

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Jaap Hoogenboom

Nostalgie > Nostalgie van Leden > Brieven


De ondergang van Hr. Ms. De Ruyter      maart 1942

Het volgende is een verslag van Kpl. Monteur Jaap Hoogenboom zoals hij de ondergang van het vlaggenschip Hr.Ms. de Ruyter in de slag in de Java zee ervoer en als krijgsgevangene noteerde:
Ik kwam terug van een kleine reparatie in een van de geschutstorens en daar beginnen de salvo’s weer. Ik zit in het seinstation onder in het schip. Twee pantserluiken en twee waterdichte deuren die zorgvuldig met knevels zijn afgesloten moet ik door om naar boven te komen naar ons verblijf en dan nog twee trappen op en ik ben aan dek.  Ik hoor de granaten die de vijand op ons afvuurt uit elkaar springen, Dichtbij of veraf ik weet het niet want elke ontploffing plant zich door het water zo ontzettend hard doordat je denkt alsof ze tegen de scheepswand uit elkaar barsten.  Iedereen is in angstige spanning en wacht, want niemand heeft eigenlijk iets te doen.  De instrumenten die we normaal bedienen worden alleen overdag gebruikt als we de vijand op grote afstand onder vuur nemen.  We turen ingespannen naar de wijzers en meters die de koers en snelheid van het schip bepalen of de omwentelingen van onze schroefassen aangeven.  Bij elke nieuwe rateling van scherven die tegen de scheepswand opvliegen gaat er een rilling door onze leden.  Zou dit misschien het einde zijn, maar ook telkens volgt er weer een zucht van verlichting als er verder niets gebeurt.  De mijlenteller loopt op, alles op het schip staat te trillen, we gaan volle kracht vooruit, van 24 mijl naar 26 en nog sneller en er wordt roer gegeven.  Het geluid van de springende granaten vermengt zich met het aandrijven der machines tot een oorverdovend lawaai en opeens een donderende knal veel heviger dan al die andere geluiden tezamen, daarna doodse stilte en volslagen duisternis want alles wat op electriciteit werkt is uitgevallen.  Nooit vergeet men dat ondeelbaar ogenblik van doodse stilte.  Maar het duurt slechts even, ieder begrijpt dit is het einde en de schrik slaat iedereen om het hart.  Wat gebeurt er? Zinken we? De eerste reactie een stormloop naar de waterdichte deur die ons compartiment afsluit.  Met mijn zaklamp die ik altijd bij me heb zie ik een kluwen van mensen die zich door de deur opening trachten te worstelen naar de smalle schacht of afgang die naar boven leidt.  Over en op elkaar trapt en vecht men niets ontziende in doodsangst om naar boven te komen.  Mijn chef en ik lopen haast gelijktijdig naar het aangrenzende vertrek waar de instrumenten en benodigdheden van de lekdienst centrale  zich bevinden.  Hier zijn twee dieptemeters die door middel van de waterdruk de diepgang van het schip bepalen.  Als door instinct gedreven gaan we daar op af en constateren dat het schip niet in zinkende toestand is.  Het stemt ons niet gerust maar door zo hard mogelijk te schreeuwen laten we het de vechtende kluwen weten, doch het heeft weinig invloed.  Na enige ogenblikken welke ons eeuwen toeschijnen, als de grootste drukte voorbij is gaan ook wij naar boven.  Bijna als laatste komen wij aan dek.  Al gauw horen wij dat een torpedo in de achter machinekamer een tandwielkamer heeft getroffen.  Door de explosie die met een geweldige steekvlam gepaard ging is het luchtafweerdek met opgestapelde munitie in brand geraakt.  Allen die nog niet in het water zijn lopen op het dek door elkaar, handenwringend wat te doen. Het machtige schip dat ons zo lang heeft geherbergd en vaste grond onder de voeten gaf prijs te geven is moeilijk.  Ik zoek naar een zwemvest, drie van licht hout gemaakte blokken aan een stuk grof linnen bevestigd is ons zwemvest.  De plaatsen waar ze normaal opgeborgen zijn, zijn al leegen verder zoeken geeft geen resultaat.  Opeens schiet me te binnen dat in de motorsloep op het sloependek onder de bank altijd zwemvesten liggen, vlug daar toe, en ja, er liggen er nog twee.  Plotseling zegt iemand geef me gauw je lamp er ligt nog een gewonde beneden die opgehaald moet worden en we hebben geen licht.  Het is mijn laatste bezit waar ik nog wat aan kan hebben, maar het zal daar wel meer nodig zijn en ik geef hem mijn lamp.  In de verte zien we de Australische kruiser Perth afdraaien en aan de horizon verdwijnen.

Tijdens het zoeken ben ik nog op de bak geweest en heb daar voor het laatst onze commandant Kolonel Lacomblé gezien.
Hij zei “Jongens we kunnen niets meer doen het is afgelopen, ga maar te water”.  Van beide zijden zag je ze het schip verlaten en velen zwommen reeds uit volle macht, om door de olie heen, zo vlug mogelijk weg te komen want het vuur woedde dicht bij de munitie bergplaats wat catastrofale gevolgen kon teweeg brengen.  Nadat ik mijn zwemvest had gevonden kwam ik bij de enige sloep terecht die nog gestreken kon worden,in de sloep bevonden zich reeds enige gewonden.  Men was reeds bezig geweest om de sloep te strijken maar had zich blijkbaar geen tijd gegund om er mee door te gaan en was in een zucht naar zelfbehoud elders gegaan of overboord gesprongen.  Marinier Huggers stond naast mij en ik zei tegen hem”Zullen we proberen of we de sloep kunnen laten zakken want er zitten ook nog gewonden in” .
Hij was onmiddellijk bereid en na nog twee andere helpers gevonden te hebben slaagden we erin om de sloep buitenboord te draaien en daarna te laten zakken.  Het werd hoogtijd, de munitie van de 40 mm. Luchtafweer had vlam gevat en deze vloog nu met een sissend geluid in grote verscheidenheid van kleuren als vurige bollen over onze hoofden.  Toen we de sloep gelijk met het dek hadden was deze al reeds over het normale heen met mensen gevuld en dit bemoeilijkte ons werk erg.  De sloep was nu zo zwaar, dat we bang waren dat het touw zou breken of door zou schieten en sloep met bemanning op het water te pletter zouden slaan.  Wonderwel gelukte het en kwam de sloepgoed op het water terecht.

Helaas was er nu in de overvolle sloep die wij met veel moeite hadden laten vieren geen plaats meer voor ons en bleven wij tussen de springende luchtafweer granaten achter.  Nu als het ware met Huggers verbonden op zoek naar iets drijvends of misschien een vlotje, wat we vonden en lieten zakken maar dit werd gelijk gevuld met mensen die niet of bijna niet konden zwemmen en zich in de buurt van schip drijvende hielden.  Na lang zoeken vonden we nog een vlotje en nu werd het anders aangepakt. Een ging met het vlotje naar beneden en hield het vrij totdat de andere ook beneden was.
Zie noot 1.

Het was nu zaak om zo gauw mogelijk van schip weg te komen.  Weg van het brandende schip, de rondvliegende projectielen en het geroep en geschreeuw van in doodsangst verkerende mensen.  Nog vier lotgenoten waaronder drie inheemse schepelingen werden opgepikt.  Met alle kracht werd nu gepeddeld om maar zo gauw mogelijk weg te komen, zo’n 20 meter van ons vandaan weer angstig geroep ‘Help, Help Ik kan niet zwemmen, ik verdrink’ hoewel het vlotje al vol moesten we deze man toch ook helpen het bleek een seiner te zijn.
Na enige tijd kwamen we met nog enige vlotjes bij de sloep die we eerder te water hadden gelaten.  Wij dachten dat de sloep wel drinkwater en eten aan boord zou hebben en wij hadden niets.  We besloten om bij de sloep in de buurt te blijven en maakten ons met nog meer vlotjes aan de sloep vast.  Zo vormden we een hele rij achter elkaar, in de sloep werd geroeid en in de vlotjes werd hard gepeddeld maar zoals begrijpelijk we kwamen maar langzaam vooruit. Dit vond de commandant van de sloep of iemand anders blijkbaar ook want  tot overmaat van ramp en tot ons aller ergernis werd het touw waarmee we aan de sloep waren verbonden losgemaakt.
Ik kan beschrijven wat er na die gebeurtenissen door in mij omging.  We waren machteloos en door woede gedreven maakten we alle touwen die ons nog met de andere vlotjes verbonden los.  Binnen de korte tijd konden we al niets meer van de sloep of de andere vlotjes zien, er stond n.l. nogal een hoge zee.  Heel in de vertezagen we in een zee van vlammen met zware slagzij het achterschip van onze trotse oorlogsbodem Hr.Ms. de Ruyter.  Nog dreef het maar niet lang daarna hoorde ik een van ons roepen ’Kijk, Kijk’, aller ogen richtten zich op ons schip.  Het helde langzaam over en zonk weg in de diepte.
Voor ons schip was het afgelopen maar voor ons nog niet.  Wij streden verder tegen de zee, uur na uur met doodsangst in ons hart.  Tenslotte werden we gered door de Japanners en wachtte ons een nieuwe hel van drie en een half jaar in de Japanse krijgsgevangenen kampen. Na de doorstane ellende genieten deze bevrijde gevangenen uit een concentratiekamp van hun sigaret, thee en krant als nooit tevoren.



Hier onder enige tekeningen uit het kamp



Jaap Hoogenboom is later vakofficier geworden, ik kende hem nog van Hr.Ms. de Ruyter waarop ik in 1939 dienst deed.
Sinds die tijd had ik hem niet meer gezien doch ontmoette hem weer in februari j.l. tijdens de herdenking van de slag in de Java Zee in de kloosterkerk in Den Haag.

Bovenstaand relaas is opgetekend door een oud collega van Jaap Hoogenboom de heer Dick Speijers, die het voor hem heeft verwoord.  

w.g.
Dick Speijers

Noot 1:

Bij het schip verlaten, toen met het oog op in de nabijheid exploderende munitie niemand dit meer durfde heeft hij nog drie man overgehaald om met hem een nog aanwezige sloep, waarin reeds enige gewonden, te strijken.
De p/m 75 man die in deze sloep zijn geklommen hebben het leven gered.  Kpl. Hoogenboom en zijn helpers hebben zich met een vlot kunnen redden. einde citaat

Noot 2:

Bij de ontmoeting met Hr.Ms. Koningin Juliana, die de overdracht verrichtte, werd hier uitgebreid over gesproken, ook onderling met de toen aanwezige hoogwaardigheids bekleders en werd duidelijk gesteld dat dit feit de hoogste aandacht zou krijgen,wat bij navraag betekende opnemen in de ererol, maar hoe? En wat?
Het viel mij op dat het aangewezen en of anderen om de sloep te strijkenwel bezig geweest waren hiermee. Maar weer hadden verlaten.  Wij waren uit het seinstation ongeveer als laatste aan dek gekomen en toen nog gezocht naar een zwemvest en daarna nog naar de bak geweest en toen daar aankwam was er nog steeds, na al die tijd,niemand mee bezig om de sloep te strijken.  Ik begon direct te proberen om mensen te bewegen om mee te helpen aan de davids, om de sloep te strijken met het oog op de gewonden die zich in de sloep bevonden.  Maar dat viel op deze plaats vlakbij het afweerdek met de rondvliegende 40mm. Munitie niet mee.
De eerste de beste die mij kwam helpen kreeg al een schampschot mee van een rond vliegend projectiel en verdween, misschien wel naar de ziekenboeg.  Na een paar flinke schreeuwen om te helpen, kreeg ik hulp, na veel moeite en wijzen op de toestand van de sloep met gewonden, van marinier Huggers.  Hij zou de andere davit voor zijn rekening nemen (hij werkte normaal als bakker bij de bottelier).
Hij kwam volgens mij van het afweerdek en wist precies in welke gevaarlijke toestand wij terecht gekomen waren.
Nu konden we ieder van ons er nog een mannetje bij krijgen en met vereende krachten konden we de B2 naar buiten draaien, en daarna moesten we de sloep laten zakken.  Het verliep voor ons eigenlijk niet zo eenvoudig omdat wij hier eigenlijk als technicus en marinier niet in geoefend waren maar het lukte wonderwel.  Heel langzaam zakte de B2 zodat al gauw de sloep gelijk kwam met het dek van het schip.



Brief die ik van de heer Jaap Hoogenboom ontving

Beste Henk,

Graag wil ik je toch mijn verhaal vertellen uit het krijgsgevangen kamp te Makassar.
Foto is gemaakt in 1989 bij de zus van Louise ook een Ambonese.

Tijdens mijn kamptijd in Makassar werden wij er dagelijks met werkploegen s’morgens uitgestuurd.  Er was steeds groot gebrek aan voedsel wat ons door de Jap verstrekt werd.  Als jong meisje met een vriendin probeerde zij ons wat eetbaars stiekem. te geven of voor ons te verstoppen, wat de Jap niet mocht zien.  Dit werd verschillende keren herhaald, zij werd toch door de Jap  gepakt, gevangen gezet en bedreigd haar moeder heeft haar later bevrijd.  De twee jonge dames werden algauw als de Bombers benoemd.
Wij waren op onze rondreis door Indonesië in 1989 twee dagen in Makassar om de twee kampen waar ik ongeveer 3 en een half jaar werd vast gehouden.  Bij aankomst was er via een kennis direct een taxi die ons naar het huis van de Bombers bracht.
Heel toevallig logeerde zij daar voor een feestje van haar zus, want zij woonde in Ambon, hoe kan alles zo maar op deze manier gebeuren.  Ik had in Singapore een cassette recorder gekocht zodat ik ook nog iets van ons gesprek opgenomen heb.  Ze was heel blij met ons bezoek en kon nog verschillende namen noemen uit het kamp.  Als blijk van waardering heb ik een boekje overhandigd van Johan de Heer.


Ongeveer vier jaar (2009) geleden ontving ik een kaart uit Bali van een dochter van Louise Joseph of ook wel Wies, ze was in 2007 overleden.  Bij het zoeken in haar collectie brieven vond ze mijn adres  in de zangbundel van Johan de Heer.  Ze schreef dat ze op vakantie op Bali bij een kleindochter van Wies was en weer terug ging naar Ambon
.


w.g.
Jaap Hoogenboom



 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu